Op de Instellingen pagina van je applicatie kun je details over je applicatie vinden en instellingen zoals buildpacks, interne verbindingen en omgevingsvariabelen beheren. Hier kun je ook je applicatie verwijderen.

Basisgegevens

Deze sectie toont de volgende details:

  • Naam van de applicatie
  • Git repository en branch
  • Locatie datacentrum
  • Build pad
  • Of automatisch deployen is ingeschakeld of niet

Details bewerken

Je kunt het volgende veranderen door te klikken op Details bewerken:

  • App naam: Dit is de naam van je applicatie in MyKinsta.
  • Branch: De branch van het Git-repository.
  • Automatisch deployen bij commit: Als dit vakje is aangevinkt, zal je applicatie automatisch deployen telkens als er een commit wordt gedaan op de hierboven geselecteerde branch.

Build omgeving

  • Nixpacks: Gebruik Nixpacks om een container voor je applicatie te maken op basis van je repository.
    • Build pad: Dit is het pad in het archief naar de bestanden die nodig zijn om de applicatie te bouwen. De meeste applicaties worden gebouwd vanaf de root van het archief, en het build pad staat hier standaard op (.). Als je een ander build pad hebt, geef dat dan hier op. Als je applicatie bijvoorbeeld gebouwd moet worden vanuit een submap met de naam app, vul dan app in in het veld Build pad. Dit is ook handig als je een monorepo hebt.
  • Buildpacks: Gebruik Buildpacks om een container voor je applicatie te maken op basis van je repository.
    • Build pad: Dit is het pad in het archief naar de bestanden die nodig zijn om de applicatie te bouwen. De meeste applicaties worden gebouwd vanaf de root van het archief, en het build pad staat hier standaard op (.). Als je een ander build pad hebt, geef dat dan hier op. Als je applicatie bijvoorbeeld gebouwd moet worden vanuit een submap met de naam app, vul dan app in in het veld Build pad. Dit is ook handig als je een monorepo hebt.
  • Dockerfile: Gebruik een Dockerfile (opgeslagen in je repository) om een container te maken voor je applicatie.
    • Dockerfile pad: Dit is het pad naar je Dockerfile ten opzichte van de root van de repository. Als je Dockerfile bijvoorbeeld in de repository root staat, vul dan Dockerfile in dat veld in. Als je Dockerfile in een subdirectory met de naam app staat, voer dan het pad naar het Dockerfile in: app/Dockerfile.
    • Context: Dit is het pad in de repository waartoe we toegang moeten hebben zodat we je applicatie kunnen bouwen. De meeste applicaties worden gebouwd vanaf de repository root, en je kunt de repository root (.) invoeren in het Context veld. Als je applicatie bijvoorbeeld gebouwd moet worden vanuit een subdirectory met de naam app, voer dan app in het veld Context in.

Als je iets anders verandert dan de naam van de applicatie, moet je je applicatie handmatig opnieuw deployen, wat je kunt doen op de Deployments pagina.

Buildpacks

Deze sectie is alleen zichtbaar als de containerafbeelding van je applicatie is gemaakt met een Buildpack. Je kunt de buildpacks van je applicatie hier bekijken en beheren. Als je buildpacks toevoegt of bewerkt, moet je je applicatie handmatig opnieuw deployen, wat je kunt doen op de Deployments pagina.

Interne verbindingen

In de sectie Interne verbindingen kun je de interne verbindingen van je applicatie met databases of andere bij Kinsta gehoste applicaties bekijken en beheren. Zorg dat je interne verbindingsgegevens niet in je omgevingsvariabelen kopieert en plakt. Klik op Verbinding toevoegen en selecteer de optie Omgevingsvariabelen toevoegen om toegang te krijgen tot de database. Hierdoor worden automatisch de omgevingsvariabelen ingevuld van de database of andere applicatie waarmee je verbinding maakt.

Als je een verbinding toevoegt of verwijdert, moet je je applicatie handmatig opnieuw deployen, wat je kunt doen op de Deployments pagina.

Omgevingsvariabelen

Omgevingsvariabelen voeden je applicatie met informatie van buiten de applicatie. Ze stellen typisch dingen in als database verbindingsdetails en API sleutels. Zie voor meer details onze gids over omgevingsvariabelen.

Als je omgevingsvariabelen toevoegt, bewerkt of verwijdert, moet je je applicatie handmatig opnieuw deployen, wat je kunt doen op de Deployments pagina.

Applicatie opschorten of hervatten

Door je applicatie op te schorten stop je de uitvoering zonder deze te verwijderen. Dit verandert of verwijdert niets in de applicatie zelf. Verbindingen met de applicatie blijven bestaan, maar werken niet terwijl de applicatie is opgeschort. Je maakt geen kosten voor de applicatie tijdens de opschorting.

Klik op Applicatie opschorten en bevestig de opschorting door in de popup nogmaals op Applicatie opschorten te klikken.

Als je klaar bent om je applicatie opnieuw te starten, klik je op Applicatie hervatten en bevestig je de herstart door in de popup opnieuw op Applicatie hervatten te klikken.

App verwijderen

Als je de applicatie niet meer nodig hebt, klik je op Applicatie verwijderen om deze volledig te verwijderen. Als je de applicatie verwijdert, wordt het volgende volledig verwijderd:

  • Alle bestanden
  • Instellingen
  • Persistente opslagschijven
  • Verbindingen met andere applicaties of databases.

Verwante documentatie

Referenceindhold