Omgevingsvariabelen zijn nuttig om je applicatie informatie te geven van buiten de applicatie. Ze worden typisch gebruikt om dingen in te stellen als gegevens over de verbinding met de database en API sleutels.

Omgevingsvariabelen voor je toepassing.
Omgevingsvariabelen voor je toepassing.

Omgevingsvariabelen toevoegen

Omgevingsvariabelen kunnen worden toegevoegd in de stap Applicatiedetails bij het toevoegen van een applicatie of op de Instellingen pagina van je applicatie na het deployen.

Speciale tekens in omgevingsvariabelen

Omgevingsvariabelen worden letterlijk toegepast, met uitzondering van komma’s en dubbele aanhalingstekens. Komma’s worden geïnterpreteerd als scheidingstekens, en unescaped dubbele aanhalingstekens worden ofwel genegeerd ofwel zorgen ervoor dat het rolloutproces mislukt.

  • Bijvoorbeeld: "my_example_variable" zal worden toegepast als: my_example_variable.
  • Als er dubbele aanhalingstekens binnen een string staan (bijvoorbeeld my_exampl"e_text), zal het rolloutproces mislukken.
  • Om dubbele aanhalingstekens rond een variabele te behouden, escape je ze met een backslash (\). Bijvoorbeeld: \"my_example_var\" wordt toegepast als: "my_example_var".
  • Dubbele aanhalingstekens binnen strings kunnen ook worden verwerkt met escaping. Bijvoorbeeld: my_examp\"le_var wordt toegepast als: my_examp"le_var.

In Applicatiedetails

Om omgevingsvariabelen toe te voegen bij het toevoegen van je applicatie, vouw je de sectie Omgevingsvariabelen uit, voer je de sleutel-waarde paren in, en selecteer je of de variabelen beschikbaar moeten zijn tijdens runtime en/of het bouwproces.

Applicatiedetails toevoegen.
Applicatiedetails toevoegen.

Na het deployen

Om omgevingsvariabelen toe te voegen na het deployen, ga je naar de Instellingen pagina van je applicatie, scroll je naar beneden naar de sectie Omgevingsvariabelen, en klik je op Omgevingsvariabele toevoegen. Voeg de key-value paren toe in het venster Omgevingsvariabele toevoegen popup en selecteer of de variabelen beschikbaar moeten zijn tijdens runtime en/of het bouwproces.

Een omgevingsvariabele sleutel-waarde paar toevoegen.
Een omgevingsvariabele sleutel-waarde paar toevoegen.

Omgevingsvariabelen gebruiken

Hoe je omgevingsvariabelen gebruikt, hangt af van je toepassing. In Node, bijvoorbeeld, kun je een variabele met de naam API_KEY benaderen met process.env.API_KEY. In PHP zou je getenv('API_KEY') gebruiken .

Omgevingsvariabelen ingesteld door Kinsta

Kinsta stelt altijd PORT in als de poort die door de webserver gebruikt wordt. Als je wilt dat je applicatie met de webserver communiceert, moet je deze omgevingsvariabele gebruiken. In Node.js zou je bijvoorbeeld op deze manier een server starten:

app.listen(process.env.PORT, () => {
console.log("Weather server is up and running")
})

Omgevingsvariabelen niet ingesteld door Kinsta

Standaard is de NODE_ENV omgevingsvariabele niet ingesteld op production voor Node.js applicaties; je moet deze omgevingsvariabele handmatig toevoegen.

Taalvoorbeelden voor omgevingsvariabelen

Hoe je omgevingsvariabelen gebruikt is afhankelijk van je applicatie. De volgende tabel laat zien hoe een omgevingsvariabele met de naam API_KEY in verschillende talen wordt gecalld:

Taal Code
Ruby ENV["API_KEY"]
Node.js process.env.API_KEY;
Python os.environ.get('API_KEY')
Java System.getenv("API_KEY");
Scala System.getenv("API_KEY");
PHP getenv('API_KEY');
Go os.Getenv("API_KEY")